56o
Bijlage Q.
VERSLAG nopens den toestand en de verrich
tingen van het STEDELIJK MUZIEKCORPS
over het jaar 1919.
De sterkte van liet Corps bleef vrijwel dezelfde
als in 1918. Bij het begin toch van 1919 maakten van
het Corps deel uit 25 werkende leden en 4 leerlingen.
Van de eersten verlieten in den loop van het jaar O.
F. v a n Bel en F. E n g e I s m a Jr. de gemeente en
daarmee het Corps, dit laatste evenzoo de leerlingen
C. S c h u k k i n g en J. v. d. M e y.
Aangesteld werden als werkende leden de h. h. J.
P o e s t k o o k e, O. Hagen en L. G. Morren,
terwijl H i e t k a m p en K a m p e r m a n na hun
terugkeer uit den militairen dienst weer hun plaats
kwamen innemen en A. Harms en als leerling
toegelaten werd. Dientengevolge bestond het Corps
op 31 December 1919 uit 27 werkende leden en 5
leerlingen Allen betoonen zich zeer ijverig.
Was de verhouding, instrumentaal, goed te noemen
en het daarmee door den directeur bereikte effect, in
't ensemble, over het algemeen goed te noemen, meer
malen zelfs als heel goed te prijzen, onmiddellijk moet
daarop volgen, dat een flinke versterking van alle in
strumentengroepen het Corps zeer te stade zoude
komen, wijl daarmee verkregen zou worden de zoo
hoognoodige versterking van het klankvolume, meer