n in
L XL
Bijlage B.
10
des zomers dientengevolge ook veel hinder had van vliegen.
Aangezien in het kledingmagazijn geen militairen meer
gehuisvest werden en dit urinoir, dat aldaar van Rijkswege
tijdens de mobilisatie geplaatst was bovendien in slecht
onderhouden toestand verkeerde, besloot de Commissie tot
Burgemeester en Wethouders het verzoek te richten tot
opruiming van deze inrichting hunne medewerking te willen
verleenen. Eenigen tijd later bleek de Commissie dat het
urinoir was opgeruimd.
Bewoners van eene plaats in de Polsbroek, deelden aan
de Commissie mede, dat door het omvallen van een muur
de waterafvoer van een open goot op die plaats geheel
was gestremd. De Commissie richtte hierover een schrijven
tot Burgemeester en Wethouders, waarbij zij hunne aan
dacht op dezen, naar hare meening onhygiënischen toestand
vestigde. Uit een later ingesteld onderzoek bleek, dat het
puin van dien muur was opgeruimd en dientengevolge de
stremming in de waterafvoer opgeheven.
Op een der laatste dagen van het jaar vestigde een be
woner van de Hoven de aandacht der Commissie op de
slechte afwatering van eene goot, gelegen voor eenige
woningen aan den weg naar Voorst, waardoor volgens
hem vooral in den zomer veel stank wordt verspreid. De
Commissie, van meening dat zij voor dit onderzoek een
meer geschikten tijd moest afwachten, besloot deze klacht
voorloopig aan te houden.
c. Verontreiniging van lucht (stank van fabrieken, enz.)
De Commissie ontving ernstige klachten over den rook
Bijlage B.
11
en den stank, die door de locomotieven der tramwegmaat
schappijen Zutphen-Emmerik en Zutphen-Hengelo in de
stad en vooral op het Stationsplein werden verspreid. Zoo
als uit het jaarverslag over 1917 blijkt, werden in dat jaar
reeds overeenkomstige opmerkingen besproken, doch toen
niet afgedaan met het oog op de abnormale tijdsomstan
digheden. De Commissie richtte nu echter een schrijven
aan de directiën dezer maatschappijen, waarbij zij hare
medewerking inriep om aan deze gegronde klachten zooveel
mogelijk een einde te maken.
De directeuren der beide maatschappijen hebben hierop
hunne medewerking toegezegd tot opheffing der genoemde
klachten, terwijl een hunner daarbij opmerkte, dat met de
brandstoffen, die aan zijne maatschappij verstrekt werden,
het verspreiden van hinderlijken rook niet geheel kon
worden voorkomen.
De Commissie meent dat in dezen hinderlijken toestand
nog weinig verbetering is gekomen.
Eene klacht opgenomen in een der dagbladen, over stank
veroorzaakt door het drogen van lijmvleesch op een open
terrein eener leerlooierij gaf de Commissie aanleiding tot
eene bespreking met den eigenaar. Deze deelde daarbij mede,
dat hij wegens het vervoerverbod tot deze behandeling
genoodzaakt werd. Hoewel geen toezegging werd verkre
gen om tot opheffing van dezen stank mede te werken,
kwamen hierover geen nadere klachten ter kennis van de
Commissie.
Een der leden klaagde over stank, die door de worst-
fabriek in de Waterstraat werd verspreid. De Commissie