40 de tijdsomstandigheden op de staatsbegroo- ting voorloopig geen gelden voor restauratie van monumenten konden worden uitgetrok ken, doch dat, zoodra zulks weder het geval zou zijn de toren der Roomsch Katholieke Kerk niet zou worden vergeten. Dit schrij ven gaf Burgemeester en Wethouders vol doende zekerheid dat mettertijd een Rijks subsidie van 1/3 deel der kosten van restau ratie, welke in totaal op f 27100,—werden geraamd, zou worden verkregen, terwijl het Kerkbestuur genegen was om ook 1 /3 deel der kosten te betalen, zoodat de ge meente de rest voor hare rekening zou nemen. Twee wegen stonden toen open: de restauratie zou voor 2/3 kunnen worden uitgevoerd of wel cle uitvoering zou in haar geheel kunnen plaats hebben, in welk geval het aandeel van het Rijk tijdelijk zou moeten worden voorgeschoten. Door Burgemeester en Wethouders werd aan de tweede werk wijze de voorkeur gegeven en bij den Minister bestond daartegen geen bezwaar. Het Kerkbestuur werd dan ook bereid bevonden om in deze richting mede te werken, doch onder voorwaarde dat de aannemingssom van het geheele werk de gemaakte begrooting niet mocht overschrij den. In dit geval was het Kerkbestuur ook geneigd om voorloopig de helft van het aandeel van het Rijk voor te schieten. 41 Naar aanleiding hiervan werd in de Raads vergadering van 7 Augustus 1916 besloten om Burgemeester en Wethouders een crediet te verleenen van f 13550,zijnde dit bedrag 1/3 deel der kosten van restauratie met de helft van het aandeel van het Rijk. 7 Aug. Bij schrijven van 14/17 Juli 1916 deelden Burgemeester en Wethouders den heer H. W. Massink, lid van den Raad mede, dat zij van meening waren dat hij het voor het Raadslidmaatschap bij artikel 19 der Gemeentewet gestelde vereischte van inge zetenschap der gemeente had verloren en dat zij voornemens waren eene nieuwe keuze te bevelen. De heer Massink onder wierp met gebruikmaking der bevoegdheid hem verleend bij art. 25 lid 4 der gemeente wet, het tusschen hem en Burgemeester en Wethouders gerezen verschil van meening, aan het oordeel van den Raad. In de Raadsvergadering van 7 Augustus besloot de Raad eene Commissie te be noemen met opdracht het bovengenoemde gerezen verschil van meening te onderzoeken en den Raad daaromtrent te adviseeren. De Raad benoemde Mr. Dr. L. H. N. Bosch Ridder van Rosenthal tot lid en voorzitter en H. J. van Braambeek en C. G. Lagerwey tot leden dezer Commissie. 28 Augustus bracht de Commissie rapport uit en advi seerde den Raad om conform de meening

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1916 | | pagina 22