Bijlage B. 12 Namens enkele bewoners van de Tuinstraat werd ge klaagd over een mestvaalt in de nabijheid hunner woningen. Bij onderzoek bleek echter dat deze mestvaalt met een deksel behoorlijk gesloten was. De Commissie meende daarom, dat hier alleen bij het ledigen dier mestvaalt stank veroorzaakt kon worden. Er was voor haar in deze zaak geen reden tot handelend optreden. Door een bewoner der Komsteeg werd geklaagd over stank van eene mestverzameüng nabij het raam zijner slaap kamer gelegen. Deze klacht bleek de Commissie zeer ge grond te zijn. Uit een onderhoud met den huurder van het terrein, waarop de mest lag, bleek deze niet ongenegen tot verbetering mede te werken. Hoewel door bizondere omstandigheden deze mest niet onmiddellijk opgeruimd kon worden, ontving de Commissie toezegging, dat zoodra mogelijk verbetering zou worden aangebracht. Uit een later ingesteld onderzoek bleek, dat de mestverzameling was opgeruimd. Aan de klacht over stank, veroorzaakt door een zinkput, die niet aan het gemeenleriool was aangesloten bij eene woning aan den Kanonsdijk, in het vorig jaarverslag ver meld, werd tegemoetgekomen door eene verbetering in die afwatering aan te brengen. c. Verontreiniging van lucht (stank van fabrieken, enz.) In de maand April bereikte de Commissie weder eene klacht over walgelijken stank van de zeepfabriek, die sedert 1910 reeds meermalen aanleiding tot klachten heeft gegeven. De Commissie besloot zich opnieuw tot Burgemeester en Bijlage B. 13 Wethouders te wenden met verzoek, maatregelen te willen nemen tot opheffing van die klachten, terwijl de fabrikant van het inkomen der klacht bij de Commissie mededeeling ontving. Eenigen tijd daarna ontving de Commissie van Burge meester en Wethouders een afschrift van den brief door hen aan den zeepfabrikant gericht en van zijn daarop ontvangen antwoord. Uit dien eerstgenoemden brief bleek het de Commissie duidelijk, hoe Burgemeester en Wet houders den fabrikant er op gewezen hadden, dat het hen bevreemdde weder te moeten vernemen dat de hinder dier fabriek nog steeds voortduurde, terwijl het onderhoud dat zij in Juli van het vorig jaar met den fabrikant hadden, bij hen toen den indruk had gevestigd, dat door hem die maatregelen zouden getroffen worden, noodig, om aan alle klachten over hinder van stank zijner fabriek een einde te maken. Voorts wezen Burgemeester en Wethouders den fabrikant er op, dat hij op afdoende wijze aan deze ge gronde klachten diende tegemoet te komen, en dat zij zich voorstelden bij nalatigheid zijnerzijds door het opleggen van nieuwe voorwaarden daarin te voorzien. In het bovenvermelde antwoord dat Burgemeester en Wethouders daarop van den fabrikant ontvingen, gaf deze als zijne meening te kennen, dat hij op afdoende wijze door het afvoeren der dampen uit de drie kuipen in den 25 M. hoogen fabrieksschoorsteen aan de klachten was tegemoetgekomen en overtuigd was, dat sedert het bestaan van dezen toestand, klachten over hinder van stank tot de hoogste uitzonderingen moesten behooren. Hij voegde daaraan toe dat, daar de beoordeeling van hinder van stank echter zeer subjectief is, klachten dienaangaande

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1914 | | pagina 99