Bijlage R. 40 som, berekend naar vijftig cent voor iederen pas sant, zou worden voldaan. De diakonie verschafte aan die passanten voedsel (thee met boterhammen) en nachtverblijf in haar ge bouw in de Spiegelstraat, waar de politie hen 's avonds bracht en 's morgens weer afhaalde. „Was er nu", zegt de heer Hooykaas t. a. p. „een daklooze arme, waarmede de politie geen raad wist, dan lag het voor de hand dezen te promoveeren tot passant en onder te brengen in het weeshuis; doch zat hij daar eenmaal, dan bleef hij er gewoonlijk en de diakenen, niet wetend wat met hem aan te van gen, zagen zich genoodzaakt een boer uit Eerbeek te laten komen en hem bij dezen te besteden." Ook was, naar deze schrijver opmerkt, het contract door de toepassing, welke ervan gemaakt werd, strijdig met artikel 14 van het synodaal reglement De diaconie besloot daarom in hare vergadering van 12 Sept. 1899 dit contract op te zeggen, hetgeen zij 14 Sept. d. a. v. bij een brief aan Burgemeester en Wethouders deed. Het verviel daardoor 1 Januari 1900. Kort daarop besloot de Diaconie zich nu ook ge heel te onttrekken aan de zorg voor armen, die feitelijk door de burgerlijke gemeente moesten worden verpleegd. Art. 14 van het reglement voor de diaconieën der Nederlandsch Hervormde Kerk luidt: „Kerkelijke gemeen ten nemen geen subsidie aan van het burgerlijk bestuur, en sluiten met dat bestuur geene zoodanige overeenkomsten, als waardoor diakenen op eenigerlei wijze zouden beperkt worden in de vrijheid en onafhankelijkheid hunner hande lingen en in de naleving der kerkelijke wet." Bijlage R. 41 Zij richtte zich daarom bij adres van 29 Januari 1900 tot den raad der Gemeente onder mededeeling, dat zij besloten had „te breken met de tot nu toe gevolgde wijze van armverzorging door in het vervolg bedeeling te weigeren 1. Aan personen of gezinnen, die niet tot de Nederduitsch Hervormde Gemeente behooren. 2. In alle gevallen, waar wegens ziekte opneming in een gasthuis of gesticht noodig is. 3. In alle zoodanige gevallen, waarin het verleenen van onderstand niet door de kerkelijke diaconie, maar door de burgerlijke gemeente behoort te geschieden". In hetzelfde adres worden de redenen, welke tot dat besluit geleid hadden, als volgt meegedeeld: „1. De middelen der diaconie zijn niet toereikend om in alle voorkomende gevallen te voorzien. Het gevolg van den tegenwoordigen toestand is, dat de armen voor wie de diaconiegelden eigenlijk bestemd zijn eene te geringe ondersteuning genieten. 2. In weerwil van hare verplichting om in gevallen van volstrekte onvermijdelijkheid een deel van de armenzorg op zich te nemen heeft de gemeente daar voor tot nu toe nagenoeg niets gedaan, te vergeefs werd in bijzondere gevallen de hulp van het dage- lijksch Bestuur ingeroepen; ook de opname en het verblijf in het ziekenhuis werd door de gestrenge instructies der doktoren dikwijls verhinderd of be moeilijkt. 3. Het college is van meening, dat de diakonie van eene kerkelijke gemeente uit een zedelijk oogpunt de vrijheid moet hebben in gevallen van armoede o

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Jaarverslagen gemeente Zutphen (1851-1945) | 1914 | | pagina 267