5
HOOFDSTUK I.
HET BESTUUR.
1. Gemeenteraad.
Krachtens de 1 September 1941 in werking getreden achtste
verordening van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse
gebied betreffende bijzondere maatregelen op administratief rech
telijk gebied (verordening 152/1941), bleven de werkzaamheden
van de Raad ook gedurende de eerste maanden van het verslagjaar
rusten.
Het Besluit Bezettingsmaatregelen (besluit van 17 September
1944, no. E 93) stelde deze bezettingsregeling met ingang van
de dag der bevrijding buiten werking (voor Zutphen 8 April
1945), op welke datum het Besluit tijdelijke voorziening bestuur
Provinciën en Gemeenten (besluit van 5 September 1944, no. E
86) rechtsgeldigheid verkreeg. Volgens dit besluit zou het college
van Burgemeester en Wethouders tot aan het tijdstip, waarop
de gemeenteraad voor het eerst in vergadering bijeen zou komen,
alle bevoegdheden van de Raad uitoefenen.
Op 26 November 1944 werd de Tijdelijke Gemeenteraad,
ingevolge het Besluit tijdelijke voorziening gemeenteraden (besluit
van 12 April 1945, no. F 45) gekozen door een kiescollege,
bestaande uit een aantal leden gelijk aan het drievoud van het
aantal leden van de Raad, geïnstalleerd.
De samenstelling van deze tijdelijke raad was op 31 December
1945 als volgt: C. J. P. Bense, P. van Bork, Mevr. A. C.
W. van Broekhuijzen, geb. Schoneveld, H. Buitenhuis,
H. van Douwe, T. Feenstra, J. Gies, H. Hovestreijdt,
J. F. Klaassen, H. B. Kleine, W. A. G. M. Meuleman,
K. Olthoff, L. Philip, H. A. Post, J. Prinsen, J. A.Surink,
L. van Veen, H. J. van der Vegte en J. Wagenaar.
2. College van Burgemeester en Wethouders.
De werkzaamheden van het college van Burgemeester en
Wethouders bleven ingevolge de bovengenoemde verordening
152/1941 eveneens rusten. Na de bevrijding trad het college van
Burgemeester en Wethouders krachtens het Besluit tijdelijke
voorziening bestuur Provinciën en Gemeenten in de volgende
samenstelling op