t itX',e k"™*°vo,dot"'
Bijlage K.
JAARVERSLAG VAN DE STICHTING
WIJNHUISFONDS
over 1941.
da' °"d- °ade
Bijlage K.
3
Wij hebben de eer U verslag uit te brengen over de verrichtingen en den
toestand van de Stichting gedurende het jaar 1941.
d£ Pe;SOnen £n functies der Regenten kwam geen verandering,
e Regenten kwamen dertien maal in vergadering bijeen.
Uit de Algemeene vergadering van Donateurs.
lhrZMr r r de 1bespreiing Vfn den stand va" het stedelijk schoon vestigde
A e aandacht °P een bestaand plan om niet alleen de
op de Monumentenlijst voorkomende gebouwen te beschermen, doch eveneens
aan te die een karakteristieken aanblik bieden, zond"
te worden. V°°rk°mend 9eb°UW verdient °P de Monumentenlijst geplaatst
Sprongstraat 6. Voorts verzoekt hij de restauratie van het Oud-Geldersche
geveltopje Sprongstraat 6 ter hand te nemen voordat het verder vervalt. Aan
I Af°"um':;tenwet- De heer A. A. Kok vraagt de aandacht voor de Neder-
landsche Monumentenwet vervat in het Besluit van den Opperbevelhebber van
werke" enhZe,emaCht/an 21 Mel 1940 Staatsblad O. 550, die alle oude bouw-
we ken beschermt door verbod van sloopen of veranderen zonder voorafgaande
toestemming van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, waarbij de
ne~belirn°rt t VOOrbeelden a!s het kasteel Nienoord in de
gemeente Leek m Groningen en het Jeroenspoortje te Noordwijk, waar het De
partement van Onderwijs zich op grond van deze wet tegen wijziging heeft
beS<:herm7' die de gemeentelijke Monumentenverordeningen bieden
aan de bouwwerken, die op de gemeentelijke Monumentenlijsten voorkomen is
werken"2" beSChermin0 ta het leven 9ero^P^ voor alle oude bouw-
De heer Van Woudenberg Hams tra beveelt aan een nauw contact met
de aangewezen Gemeentelijke instanties te onderhouden, aangezien deze wet nog
niet vee. bekendheid geniet en vergeten kan worden en men in deze materie
vaak voor een fait accompli gesteld wordt.
Vestingwerken. Voorts vertelt de heer Kok van de reconstructieplannen der
ngwerken van de stad Rhenen. Ook Zutphen heeft belangrijke overblijfselen
zoo van de middeleeuwsche vesting, van muren, torens, poorten en vestinggrachten
als van den 17e eeuwschen vestinggordel en den daar buiten gelegen ring van
versterkingen van Menno van Coehoorn, buiten den naar hem genoemden singel,
den Buitensingel en den Houtwal. Bij het uitbreidingsplan dienen deze zooveel
mogelijk gespaard te worden, terwijl bij de Houtwal reeds aan een herstel te denken
valt. De heer Kok wekt op om ook in Zutphen een studie aan dit onderwerp
te wijden.
De Regenten, hiertoe besloten, hebben de heeren W. H. Schukking, lui
tenant kolonel der Genie, secretaris van de Stichting „Menno van Coehoorn",
en den heer A. A. Kok, secretaris van den „Bond Heemschut" bereid gevonden
om bijgestaan door den secretaris der Stichting „Wijnhuisfonds" dit onderwerp
te bestudeeren en zoo mogelijk een plan vast te stellen. Voorbereidende bespre
kingen en bezichtigingen hebben reeds plaats gehad een archief-bestudeering
moet volgen alvorens verder gewerkt kan worden.
Oud-Geldersche bouwkunst. De heer Blaauw verzocht een tentoonstelling
te orgauiseeren van de door den heer C. L. van Balen ten geschenke gegeven
verzameling over de oud-Geldersche bouwkunst. Deze tentoonstelling heeft van
23 Juni tot 5 Juli in de Leeszaal plaats gevonden. De collectie van schetsen,
photo's en geschriften van de hand van den eersten vorscher, die de eenheid,
het kenmerkende van deze stijl heeft herkend en beschreven, kon geen beter
plaats vinden dan in „het Bolwerck", fraai specimen van dezen bouwtrant.
Het is hier niet de plaats om een karakteristiek van de oud-Geldersche kunst
te geven, doch wel mogen hier twee der voornaamste eigenaardigheden in het
kort genoemd worden zooals deze zich openbaren in de ons overgebleven
burgerwoonhuizen, boerderijen en pakhuizen.
Deze zijn niet constant, doch wisselen van gedaante al naarmate de mode, de
uit het buitenland geimporteerde, tijdelijk vigeerende bouwstijlen, dit medebracht.
Doch het typeerende van deze inheemsche volkskunst blijft steeds terug te vinden
in gebouwen van de 14e eeuw tot in de 18e eeuw toe.
Eéne is de bekroning der geveltop met pijlertjes of pinakels, bij den trapgevel
op het uiteinde der trappen geplaatst. Deze hebben zich ontwikkeld uit een vóór
dien in zwang zijnd bekroningsmotief van tinnen, als van een versterkt gebouw.
Later in Renaissance- en Baroktijd vinden wij in plaats van de trappen als gevel
beëindiging een spel van hol en bol gebogen lijnen, waartusschen de pinakeltjes
soms in rudimentairen vorm steeds herkenbaar blijven.
De tweede is de z.g. lisenen-constructie. Lisenen zijn de vooruitspringende
muurdammen, die van den grondslag van den gevel oprijzen en soms slechts
bovenaan, soms meerdere malen door evenver vooruitspringende bogen onderling
verbonden zijn. Daartusschen bevinden zich verdiepte muurvlakken, waarin de
vensters en de deur gemaakt zijn. Deze lisenen doen denken aan de steunberen
van de kerk en zullen oorspronkelijk ook wel deze functie gehad hebben.
Vaak komen beide kenmerken tezamen voor ook wel ieder apart.
Merkwaardig is dat men zich oudtijds het groote meerendeel der gevels in
Zutphen naar dezen trant gebouwd moet denken. Het valt te beschouwen als de