14
HOOFDSTUK IV.
FINANCIËN.
Het gelijknamige hoofdstuk van het verslag over het vorige jaar
besloot met de woorden „Alles bijeengenomen is de indruk van
1940 ongunstig en opent het dienstjaar geen gunstige vooruitzichten
voor de naaste toekomst." Helaas moet van het dienstjaar 1941
hetzelfde worden gezegd.
De moeilijkheden begonnen reeds bij het opmaken der begrooting.
De algemeene toestand was nog dermate onzeker, dat het onmogelijk
was vele inkomst- en uitgaafposten ook maar met eenige zekerheid
juist te ramen. Zouden de prijzen nog meer oploopen en zoo ja,
hoeveel Hoe zouden de belastingopbrengsten zich houden Hoe
de bedrijven? Vragen, waarop niet met zekerheid een antwoord
te geven was. }a, het was zelfs onmogelijk te zeggen, welke be
lastingen geheven zouden mogen worden, want een zeer ingrij
pende wijziging van de regeling der financiëele betrekkingen
tusschen het Rijk en de gemeenten was in uitzicht gesteld, om
vattende o.a. afschaffing van de personeele belasting en de daarop
geheven opcenten. In verband hiermede, en tevens als gevolg van
de vervanging van de rijksinkomstenbelasting en de gemeentefonds
belasting door een nieuwe inkomstenbelasting, kwamen de ramingen
in de begrooting voor 1941 wegens de uitkeeringen uit het ge
meentefonds en ten deele die uit het werkloosheidssubsidiefonds
en die wegens opcenten op de gemeentefondsbelasting geheel
op losse schroeven te staan.
Intusschen bleek het mogelijk den Raad een sluitende begrooting
voor 1941 aan te bieden, zij het dan ook, dat ten bate van dien
dienst werd gebracht het batig saldo van het jaar 1939 ad f 88069
en dat uit de reserves van het electriciteits- en grondbedrijf een
bedrag van resp. f 41000 en f 40000 werd geput.
Reeds spoedig na de behandeling der begrooting in den Raad
moest, als gevolg van overheidsmaatregelen op het gebied der
rijks- en gemeentebelastingen, tot wijziging daarvan worden over
gegaan.
Zooals reeds bij het opmaken der begrooting was gevreesd,
dienden de ramingen wegens uitkeeringen uit het gemeentefonds,
opcenten gemeentefondsbelasting en de uitkeeringen per aange
slagene in de gemeentefondsbelasting geheel te worden herzien.
Deze wijzigingen brachten nog een onverwacht meevallertje, aan
gezien de voor de opcenten op de gemeentefondsbelasting in de
plaats komende uitkeering ruim f 8000.hooger was dan de
raming van die opcenten. Gelukkig bleven gedurende het verslag-
15
jaar de wettelijke bepalingen omtrent de personeele belasting
ongewijzigd.
Bovendien was het noodzakelijk gebleken de uitgaafposten ter
zake van de jaarwedden van het gemeentepersoneel te verhoogen
in verband met de toekenning van een kinderbijslag en een
duurtetoelage, waarmede een bedrag van ruim f 23.000.— was
gemoeid. De post onderhoud der lantaarns en verdere kosten der
verlichting kon als gevolg van de verduisteringsmaatregelen evenwel
met f 14.000.— worden verlaagd.
Zooals gezegd werd de begrooting sluitend gemaakt o.a. door
raming van een bijdrage van f 40.000.uit de reserves van het
grondbedrijf. De Commissaris der provincie kon zich daarmede
echter niet vereenigen, zoodat die post moest worden geschrapt.
Inmiddels was tot verdere rantsoeneering van gas en electriciteit
overgegaan en bleek het noodzakelijk om de winst van het
electriciteitsbedrijf, welke aanvankelijk op f 128.000.— was geraamd,
met f 43.410.te verlagen en die van de gasfabriek ad f 600.
te wijzigen in een verlies van f 5.439. Bovendien was de gang
van zaken op het slachthuis dermate slecht geworden, dat het
niet meer verantwoord was de aanvankelijk geraamde uitkeering
van dat bedrijf wegens batig saldo ad f 2.350.— te handhaven,
maar dat het noodzakelijk was een uitkeering aan dat bedrijf te
ramen van f 12.650.— wegens verlies-saldo.
Vooruitloopende op de bespreking van de jaarrekening mag
met dankbaarheid worden geconstateerd, dat, dank zij o.m. het
goede beleid van de directeuren der genoemde bedrijven, de uit
komsten niet zoo ongunstig waren als aanvankelijk werd gevreesd.
Het zal wel geen betoog behoeven, dat, nu elke begrootings-
post sinds enkele jaren steeds nauwkeurig werd nagegaan en af
gemeten naar de behoefte, de mogelijkheid om uitgaafposten te
verlagen of inkomstposten te verhoogen en zoodoende te trachten
de nadeelen op te vangen, niet meer bestond. Een uitzondering
vormde, zooals reeds eerder werd gezegd, de post onderhoud der
lantaarns en verdere kosten der verlichting. Van demogelijkheid
om dezen post te verlagen was en werd een zóó ruim gebruik
gemaakt, dat naderhand een verhooging met f 2.150.noodig bleek.
Tegenover de genoemde tegenvallers stonden ook wel enkele
meevallers zoo kon wegens verrekening der uitkeering uit het
gemeentefonds ingevolge art. 3, onder c, der Financieele-ver-
houdingswet een bedrag van f 19.151.worden geraamd en
bleek het mogelijk te zijn de uitkeeringen van het Rijk wegens
15 opcenten op de hoofdsom der winstbelasting (vroeger 48 op die der
dividend- en tantièmebelasting) met f 18.000 te verhoogen maar
deze waren onvoldoende om het tekort van f 85.000.te dekken.