10
missie verkregen, en is in zijne plaats in de vergadering
van 6/20 November j.l. gekozen de heer J. E. de Yoogt.
Deze is in de vergadering van den Gemeenteraad van
18 December j.l. als lid der Commissie herkozen daar
hij met 1 Januari van dit jaar aan de beurt der aftre
ding was.
Even als het vorige jaar mocht de Commissie weder
de medewerking genieten van den districts- en van den
arrondissementsschoolopziener, welke medewerking door
haar op hoogen prijs wordt gesteld.
Niet minder aangenaam is het haar, bij het bestuur
der Gemeente steeds een welwillend oor te mogen vin
den voor de opmerkingen en de voorstellen, die van
haar uitgaan, en acht zij zich gelukkig in de overtui
ging, dat door die hooggewaardeerde samenwerking do
bloei van het lager onderwijs in deze gemeente ten zeer
ste wordt bevorderd.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de Plaat
selijke Commissie van Toezicht op het Lager
Onderwijs van 13 Februari 1883.
De Voorzitter
A. G. KOK.
De Secretaris
C. GOUDSMIT.
B IJ L A G E.
Aan den Koning.
Sire
Geelt met verschuldigden eerbied te kennen de plaat
selijke commissie van toezicht op het lager onderwijs te
Zutphen.
Dat zij de nadeelige werking van art. 65 der Wet op
het lager onderwijs van 17 Augustus 1878 (Staatsblad
No. 127) waarbij: „ter verkrijging van eene acte van be
kwaamheid voor huis- en schoolonderwijs in één of meer
vakken, vermeld in art. 2 onder l., m, en wordt
vereischt het bezit der acte van hoofdonderwijzer," her
haaldelijk ondervindt.
Dat toch bij het oproepen van sollicitanten voor de
betrekking van onderwijzer, aan eene der openbare scho
len alhier, bevoegd tot het geven van onderwijs in eene
vreemde taal, geen enkele sollicitant zich aanmeldt.
Dat dezelfde moeielijkheid zich telkens ook in andere
gemeenten voordoet, zooals o.a. blijkt uit het verslag
van den toestand der provincie Gelderland gedaan aan
de Provinciale Staten van dat gewest door de Gedepu
teerde Staten in de zomervergadering van het jaar 1882,
bladzijde 617 waar gesproken wordt van de fatale bepa
ling van art. 65, 2e lid.
Dat het niet te verwachten is, dat het getal van hen,
die in het bezit zijn van eene der genoemde actenbe-